[ Pobierz całość w formacie PDF ]
.„Ik geloof niet dat ik ooit zoiets lekkers gevoeld heb als dit frisse water,” hijgde Jan.„Kunnen we niet onder die waterstraal zwemmen?” opperde Arie.„Gratis stortbad.Daar kan het Gemeentefondsbad nooit tegen op.”„En je hoeft hier niet bang te zijn dat je kleren gesnaaid worden,” grinnikte Bob.„Maar ik ga niet onder die waterval zwemmen.Als een steen mee naar beneden komt, en op je hoofd valt, ben je nog niet jarig.” Arie werd een beetje wit om zijn neus, want daar had hij nog niet aan gedacht.„Hier drijven we nou,” zei Bob.„En het is best lekker, maar hoe komen we verder? We moeten toch in die vallei zien te komen, die we gisteren gezien hebben.” „Die ligt natuurlijk achter die rotswand,” zei Jan, omhoog kijkend.Bob hapte een mond water en blies het in een straaltje weer uit.„Allicht.Die waterval komt van dat stroompje, dat we over de bodem van die vallei zagen lopen en verdwijnen.Deze poel ligt een paar honderd meter beneden de bodem van de vallei.Maar ik vraag nogmaals: hoe komen we daarboven?”De hoge, rechte rotswand liep aan hun linkerzijde door.Het was zonder enige twijfel de kamelenrotsrug die aan één kant van hun baai in zee uitliep.„We zitten hier aan het boveneinde van het driehoekige dal tussen die twee rotsarmen,” zei Jan na enig nadenken.„We komen er maar op één manier uit, en dat is natuurlijk over één van die twee rotsarmen heen: links of rechts.”„Aan die wand rechts hebben we bar weinig,” zei Bob met een grinnik.„We kunnen proberen er bovenop te klimmen, maar we kunnen er hoogstens aan de andere kant weer afvallen en in zee ploffen.Die wand rijst zowat loodrecht uit het water op.Dat zag ik, toen we in het jacht hierheen kwamen.”„Dan de andere maar,” zei Jan.„Daar ligt de vallei tenminste achter.Dat weten we!”Bob blies bellen en keek bedenkelijk omhoog.„Dat zal klimmen worden, en niet zuinig ook.Laten we eerst maar gaan eten.”Daar was iedereen voor te vinden.Zij klommen op de oever en wikkelden de duiven uit de palmbladeren.De beesten waren in een mum van tijd verdwenen.Zij kauwden meegenomen stukken copra, tot hun kaakspieren er pijn van deden, en staarden omhoog naar de rotswand.Bob was de eerste die opstond.„Vort! Er moet geklommen worden!”En òf zij klommen! Zij klommen zich het apezuur! Arie was van de drie het beste af, want het pak met gebraden duiven en stukken copra, dat hij in de morgen had gedragen, was nu verdwenen.Van de revolver, aan de riem om zijn middel, had hij geen cent last.Bob en Jan daarentegen sl oegen woorden uit, die hun vaders versteld zouden hebben doen staan, telkens als zij met hun geweten in de knel kwamen, bij het klimmen van steen op steen.Zij vorderden langzaam.De rotswand was steil, maar dat was niet het ergste.De zon, die nu schuin achter hen stond, scheen zo fel op de bijna kale rots, dat de steen haast te gloeiend was om stevig vast te pakken.De laaiende hitte kaatste van de rots terug en sloeg hen in het gezicht, tot zij naar adem snakten, ook al spanden zij zich niet overmatig in.Vóór zij dertig me ter gestegen waren, langs spleten en uitstekende klompen steen, liep het zweet alweer met stralen langs hun hoofd, in hun ogen en verblindde hen.„Boe,” hijgde Jan.„Als je die poel daar beneden ziet, zou je je zo laten vallen.Met een plons!”„Kijk maar uit,” bromde Bob, die niet in een stemming was voor grapjes.Na een halfuur klauteren waren ze, naar schatting, driehonderd meter boven het meertje.Op dat punt zakte de rotswand een beetje in, tot een soort bordes, waarop de drie jongens even konden uitrusten, hoewel zij niet op de steen konden zitten, daar was de rots te heet voor.Zij legden hun geweren op de grond en gingen op de kolven zitten.Arie nam omzichtig plaats op de onderkant van het ondersteboven gezette conservenblikje.Als Bob niet zo doodmoe was geweest, zou hij waarschijnlijk een gil van verontwaardiging hebben gegeven bij het zien van het dodelijk gevaar, dat het leven van het kostbare blikje bedreigde.Hij was echter druk bezig het zweet van zijn voorhoofd te vegen.„Daar zitten we nu,” grijnsde hij.„Vrieze we dood, dan vrieze.,” begon Arie, maar stopte, want hij vond het een beetje te erg om tegen een rotswand, waar het zó heet was, over vriezen te praten.„Je hebt hier anders wèl een mooi uitzicht,” zei Jan vrij somber.Zijn bruine benen waren overdekt met schrammen.Zijn handen trilden van moeheid op zijn vuile knieën, die geducht geschaafd waren.Vanwaar zij zaten, op hun plaatsje tegen de rotswand, konden zij de vallei die zij hadden doorkruist, zien liggen als een driehoek van bomen en struiken, waardoor het smalle riviertje slingerde tot de plaats waar het in de blauwe baai uitliep.„Ik had er een lief ding voor over, als het ging waaien,” zuchtte Jan.„Laten we maar weer klimmen,” zei Bob.„Als je halverwege geklommen bent, kun je beter verder gaan.” De moeizame tocht begon weer, maar zij hadden het nu iets gemakkelijker, de rotswand was niet zo steil meer, nu zij het kleine platform waren gepasseerd.Ze spraken weinig, maar klommen verbeten voort.Hun vingertoppen en handpalmen waren rauw van het vastklemmen aan de ruwe rots; hun nagels ingescheurd en gebroken [ Pobierz całość w formacie PDF ]
Powered by wordpress | Theme: simpletex | © Nie istnieje coś takiego jak doskonałość. Świat nie jest doskonały. I właśnie dlatego jest piękny.